Is daar iemand?

Er bestaat een formule waarmee je als je weet hoeveel bewoonbare planeten er zijn, kan uitrekenen op hoeveel ervan best wel eens leven zou kunnen zijn ontstaan. Nou? En! Inderdaad, wat weten we dan nog? Dus gaat de volgende berekening over de kans of dit leven is geëvolueerd in ‘intelligente’ wezens. Waarmee we overigens nog steeds niet weten of die buitenaardse types ook knap genoeg zijn om contact op te nemen met ‘knapperds’ binnen of buiten hun eigen zonnestelsel; bijvoorbeeld met ‘ons soort mensen’. Nog los van de vraag hoe ze communiceren. Radiogolven? Telekinese? Astraal? Materialiseren? Wormgaten, niet te vergeten. Of iets slims met energie en tijdparadoxen.

Augustinus voorspelde het al: de natuur is rijker en mysterieuzer dan we zelfs maar kunnen dromen’. En Hamlet zei het hem na. Ongeveer zo. ‘Er is meer tussen hemel en aarde, dan waar wij, met al onze kennis, zelfs maar van zouden kúnnen dromen’.

Niet nieuw dus, dat ongewisse. Vanaf het eerste moment dat een mens omhoogkeek en werd overweldigd door de sterrenpracht, moet de vraag naar boven zijn gekomen of ‘we’ de enigen zijn in het heelal. Goede vraag. Geen reactie. Althans niet van daarboven. Geïrriteerde reacties konden niet uitblijven. ‘Zijn wij nou zo slim of zij zo dom?’ Stilte alom.

En zo drongen ufo’s onze waarneembare wereld binnen, Onverklaarbare vliegende objecten die ons luchtruim in- en uitvlogen. Volstrekt in het duister tastend over wat het waren – als ze al iets waren – maakten we ons er een eigen voorstelling van. Nogal ambigue. Aangewakkerd door de vaak discusvormige verschijnselen die straaljagerpiloten de stuipen op het lijf joegen, schreven we de bezoekers uit de ruimte ruimschootse aeronautische kennis toe die geavanceerder was dan de onze.

In esthetisch opzicht evenwel hadden de bestuurders van die ufo’s, naar hun aanschijn te oordelen, nog het een en ander in te halen. Ze mogen dan in de smiezen hebben hoe van ver naar hier te komen, vergeleken met onze evolutie zien ze er niet uit. Je zult ze onverwachts op de Melkweg tegenkomen, dan schrikt men zich toch een hoedje. Groen. Stekelig. Kleverig. Insecten die onder een vergrootglas zijn uitgekropen. Dinoklonen. Hun verschijningsvorm is net zo divers als het aantal pizzavariëteiten. Zelden oogstrelend. Eerder netvliesschrijnend. Kortom, de appreciatie van schoonheid in het universum is niet universeel. Tenzij hier galactische survivaladaptaties in het spel zijn die wij niet kunnen doorgronden. Om daarachter te komen en ongetwijfeld om nog een heleboel andere redenen – waaronder altijd weer de antiaanbakpan wordt genoemd – gaan we weer naar de maan.

‘Willen we naar de maan, dan gaan we naar de maan!’ Klinkt kordaat maar ‘lekker dichtbij’ wil nog niet zeggen dat je er zomaar heen vliegt. Zelfs niet met een geïdentificeerd vliegend ding. Zo bleek maar eens weer bij de start van de Artemis-missie. Artemis was de tweelingzus van Apollo en de Griekse godin van de jacht, Diana voor de Romeinen. Vaak afgebeeld met pijl en boog. De naamgeving is bedoeld als een feministische schot in de roos want met deze raket wordt over twee jaar de eerste vrouwelijke astronaut naar de maan geschoten.

De raket, zo hoog als de Groningse Martinitoren – al vermoed ik dat ze op Kennedy Space Center een andere vergelijking gebruiken – vertoonde kuren en de lancering moest tot twee keer worden uitgesteld. Kan gebeuren bij zo’n complexe machinerie. Wat de hapering toch een tikkel gênant maakte was het gelikte spierballengebrabbel waarmee deze reis naar de maan was aangekondigd. ‘Een laatste tussenstap naar een nieuw tijdperk waarin commerciële ruimtevaartbedrijven de kosmische vervoerstaken overnemen’. Toe maar! Deze poeha overschaduwde de weergaloze prestatie van de eerste maanlading. Alsof die ‘kleine stap voor een mens maar een grote voor de mensheid’ een soort proefballonnetje was geweest.

De babyboomer, met wie ik erover sprak, schudde meewarig zijn hoofd. ‘Alleen al die infernale herrie waarmee de hele bliksemse boel de lucht in gaat, staat me tegen!’ Hij vertelt hoe hij als kind aan de radio gekluisterd zat toen op de radio het regelmatige piepje klonk van de eerste Spoetnik die rond de aarde cirkelde. ‘Bescheiden. Niks protserig. Melodieus’. Nog verder terug in de tijd popt Monus, de Man van de Maan, bij hem op. Een personage uit een kinderhoorspel. Op de radio konden de luisteraartjes natuurlijk niet zien hoe hij eruitzag. ‘Hij klonk hol en bol. Als een volle maan’.

Ik stel een gedachtenexperiment voor. ‘Aangenomen dat die astronaute Monus straks op de achterkant van de maan tegenkomt, wat moet ze hem dan vragen?’ Hij dacht kort na: ‘Of die maanmannetjes in staat zijn om altijd hun containers op tijd af te leveren’. ‘Hoezo? Waarom dat dan’ vroeg ik verbaasd. ‘Nogal wiedes’ antwoordde hij. ‘Als zij dat kunnen, dan is dat voor mij het bewijs dat zij onze beschaving ver vooruit zijn’.

Casper Jansen

 

Photo by NASA on Unsplash

Gerelateerde blogs

Bekijk alle blogs

Overtuigd? Of heeft u nog vragen waar we in geloven als ketenversnellers. In de nieuwsbrief krijgt u antwoorden en blikken we vooruit wat ons beweegt.

In Suppleye vindt u alles over de laatste trends en ontwikkelingen in de vorm van artikelen, columns, handige checklists en nog veel meer. Welke categorie is voor u interessant? Als u niks wilt missen, meld u dan aan voor de nieuwsbrief of volg ons op LinkedIn.

Inschrijven